Wat als jouw werknemer een auto van de zaak rijdt, maar tijdens zijn vakantie tijdelijk een andere auto gebruikt? Bijvoorbeeld omdat hij liever niet met een elektrische auto op vakantie gaat of behoefte heeft aan een ruimer model. Hoe zit het in dat geval met de bijtelling?
Het uitgangspunt is dat de bijtelling per auto van de zaak berekend wordt als er privé meer dan 500 km per kalenderjaar mee wordt gereden. Beschikt de werknemer dus gedurende het jaar over een auto van de zaak én tijdens de vakantie over een andere auto van de zaak, dan wordt voor beide auto’s een bijtelling berekend gedurende de periode dat de beide auto’s ter beschikking staan.
Voorbeeld
De werknemer beschikt het hele jaar over een auto met een cataloguswaarde van € 25.000 en een bijtelling van 17%. In de maand juli beschikt hij over een auto met een cataloguswaarde van € 40.000 en een bijtelling van 22%. De bijtelling bedraagt € 25.000 x 17% + 1/12 x € 40.000 x 22% = € 4.250 + € 733 = € 4.983.
Beschikt de werknemer normaal gesproken niet over een auto van de zaak, maar wel tijdens de vakantie, dan krijgt hij alleen voor deze periode de bijtelling. In bovenstaand Voorbeeld is de bijtelling dan € 733.
Levert de werknemer gedurende een vakantie de reguliere auto van de zaak in, zodat deze hem niet meer ter beschikking staat? Dan wordt de bijtelling voor deze auto met die periode verminderd.
Beschikt een werknemer over een auto van de zaak waar geen bijtelling voor geldt en krijgt deze werknemer tijdens de vakantie een vervangende auto, dan krijgt hij voor beide auto’s wél bijtelling als hij met deze auto’s samen, dus inclusief de vervangende auto voor de vakantie, meer dan 500 km privé rijdt per jaar. In deze situatie wordt het een dure hobby, en dit is dan ook niet te adviseren.