Indien je besluit je bedrijf te schenken of indien je erfgenamen het bedrijf erven, komt onder specifieke voorwaarden mogelijk de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in aanmerking. In sommige gevallen, zoals bij een faillissement binnen een periode van vijf jaar, kan de BOR die voorwaardelijk is toegepast, komen te vervallen.
Bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant kwam de vraag aan de orde of door teruggeven van aandelen bij een faillissement schenkbelasting kan worden voorkomen met een beroep op dwaling. In deze casus kwam door het faillissement namelijk de voorwaardelijk toegepaste BOR te vervallen.
De BOR komt er in het kort op neer dat bij voortzetting van een bedrijf er voor de opvolger een vrijstelling bestaat in de af te dragen schenk- of erfbelasting. De vrijstelling bedraagt dit jaar nog 100% over de eerste € 1.325.253 van de waarde van je bedrijf en 83% over het meerdere. Vanaf 2025 bedraagt de vrijstelling 100% over de eerste € 1.500.000 en 75% over het meerdere.
De BOR kent wel de nodige voorwaarden. Een daarvan is dat de verkrijger het bedrijf minstens vijf jaar moet voortzetten. Betreft het een bv, dan moet de verkrijger ook de aandelen minstens vijf jaar in bezit houden.
In genoemde rechtszaak waren de Belastingdienst en de belanghebbenden het er over eens dat bij het faillissement de voorwaardelijk toegepaste BOR verviel omdat niet meer voldaan werd aan de vijf jaar voorzettingsvoorwaarde. In deze zaak waren aandelen geschonken in 2014 waarbij de BOR was toegepast. Helaas ging de bv in 2017 failliet. Hierdoor was de onderneming niet de vereiste vijf jaar voortgezet. De Belastingdienst legde navorderingsaanslagen schenkbelasting op, waarbij de voorwaardelijk toegepaste vrijstelling van de BOR weer werd teruggedraaid.
Het kabinet is van plan om de voortzettingstermijn met ingang van 1 januari 2025 te verkorten van vijf naar drie jaar.
Belanghebbenden probeerden de navorderingen te voorkomen door de geschonken aandelen voor niets aan hun moeder terug te leveren met een beroep op dwaling. Ze stelden dat ze op het moment van schenking niet wisten dat bij faillissement binnen vijf jaar de BOR zou komen te vervallen. Als ze dat hadden geweten, hadden ze de schenking nooit aanvaard. Ook hun adviseur had dit niet geweten. Ze stelden daarom dat de schenking uit 2014 vernietigd moest worden vanwege dwaling.
Volgens de rechtbank zou er sprake geweest kunnen zijn van dwaling als zowel de ouders als de kinderen ten tijde van de schenking dachten dat een faillissement binnen vijf jaar na de schenking niet zou leiden tot het vervallen van de BOR. Zij zouden dit alleen gedacht kunnen hebben als zij ten tijde van de schenking met de mogelijkheid van een faillissement binnen vijf jaar rekening hielden. Naar het oordeel van de rechtbank bleek dit niet uit de feiten en omstandigheden. De mogelijkheid van een faillissement werd hen pas later duidelijk. De schenking kon dan ook niet met een beroep op dwaling worden teruggedraaid en de navorderingen bleven in stand.