Om schijnzelfstandigheid tegen te gaan wil het kabinet een aanpak langs drie lijnen. Dit zijn een gelijker speelveld tussen contractvormen, meer duidelijkheid over de vraag wanneer gewerkt wordt als werknemer dan wel als zelfstandige en verbetering van handhaving op schijnzelfstandigheid.
Allereerst worden de fiscale verschillen tussen werknemers in loondienst en zelfstandigen verkleind. Daarmee is al begonnen. Zo is opbouw van de fiscale oudedagsreserve (FOR) al niet meer mogelijk vanaf 2023 en wordt de zelfstandigenaftrek versneld afgebouwd tot € 900 in 2027. Andere maatregelen staan op de planning, zoals een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen (AOV), verduidelijking van het werken ‘in dienst van’ en een rechtsvermoeden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Hiervoor is een wetswijziging nodig.
De bedoeling is om de parlementaire behandeling van het betreffende wetsvoorstel in 2024 te laten plaatsvinden. Tevens bestaat het voornemen om het huidige handhavingsmoratorium per 1 januari 2025 volledig op te heffen.
De verplichte AOV gaat vooralsnog alleen gelden voor ib-ondernemers (en meewerkend partners) en niet voor dga’s en resultaatgenieters. Wanneer het in de toekomst uitvoeringstechnisch wel haalbaar is om een onderscheid te maken tussen zelfstandigen met en zonder personeel, kan een verzekeringsplicht voor de dga’s zonder personeel worden ingevuld.
Om nadere invulling te geven aan de open norm ‘werken in dienst van’ worden drie hoofdelementen benoemd: materiële ondergeschiktheid (toezicht, instructies etc.), de organisatorische inbedding van het werk en – als contra-indicatie voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst – zelfstandig ondernemerschap binnen de betreffende arbeidsrelatie.
Ook is het de bedoeling om het ‘civielrechtelijke rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst’, te koppelen aan een maximaal uurtarief. De tariefgrens hiervan wordt nog nader bepaald (mogelijk tarief tussen de 30 en 35 euro).
Het betreft hier overigens een weerlegbaar rechtsvermoeden. Dit betekent dat er bij werken tegen een vergoeding tot maximaal het uurtarief er geacht wordt een arbeidsovereenkomst te zijn. Tegenbewijs waaruit blijkt dat niet sprake is van een arbeidsovereenkomst is echter mogelijk.
De uiteindelijke toets of sprake is van een arbeidsovereenkomst zal dus gebaseerd blijven op arbeid, loon en werken in dienst van (gezag).
Het kabinet vindt de schijnzelfstandigheid problematiek in de sectoren kinderopvang, onderwijs en zorg dusdanig urgent dat er eerder ingegrepen moet worden. Een aanvullende aanpak is hiervoor noodzakelijk. Voor de zomer zal de Tweede Kamer hierover geïnformeerd worden. Bij deze aanvullende maatregelen moet waarde gehecht worden aan het belang van goed werkgeverschap in deze sectoren. Dit kan door het stimuleren van modern werkgeverschap, het bieden van meer flexibiliteit binnen een arbeidsovereenkomst door bijvoorbeeld meer ruimte te geven om de eigen werktijden te kiezen of het bieden van meer autonomie voor de werkende.