Als een bv een auto aan zijn dga verkoopt, moet dit tegen de werkelijke waarde van de auto. Ligt het verkoopbedrag ver onder de waarde van de auto op dat moment, dan kan er een naheffing btw volgen.
Uit een arrest van het gerechtshof in Amsterdam blijkt dat een verkoopprijs ver onder de werkelijke waarde van de auto kan leiden tot een naheffing btw. Dit arrest gaat in tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
De zaak voor het Hof Amsterdam betrof de verkoop van een auto met een waarde van ongeveer € 80.000, die voor slechts € 15.000 aan de dga werd verkocht. Daarnaast werd voor € 60.000 verkapt dividend in aanmerking genomen. Met deze constructie werd geprobeerd de door de dga te betalen btw sterk te beperken.
Het Hof oordeelde dat de gebruikte constructie misbruik van recht was. Net als de rechtbank Noord-Holland kwam het Hof tot de conclusie dat voor de heffing van btw uitgegaan moet worden van de werkelijke waarde van de auto.
Volgens het arrest van het Hof Amsterdam kan bij een transactie misbruik van recht worden aangenomen als in strijd met doel en strekking van de wet een belastingvoordeel wordt toegekend én het wezenlijke doel van de betrokken transactie erin bestaat dit belastingvoordeel te verkrijgen.
Het Hof Amsterdam vond dat aan deze definitie was voldaan, aangezien er sprake was van een abnormaal lage vergoeding voor de auto. Hierdoor bleef de naheffing van de inspecteur in stand.
In een soortgelijke zaak oordeelde de rechtbank Zeeland-West-Brabant in 2022 anders. In die zaak werd een auto met een waarde van € 29.750 voor € 2.624 aan de dga verkocht. De rechtbank oordeelde toen dat er geen sprake was van misbruik van recht en stelde de dga in het gelijk.