Het normbedrag voor het gebruikelijk loon blijft in 2025 onveranderd op € 56.000 per jaar. Bij de bepaling van het gebruikelijk loon voor een dga en zijn meewerkende partner moet worden uitgegaan van het hoogste bedrag van de volgende opties:
Is het loon dat hieruit volgt hoger dan het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking? Dan mag je het gebruikelijk loon vaststellen op dat loon. De discussie met de Belastingdienst hierbij zal met name gaan over de vraag of het door jou gestelde loon inderdaad het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking is.
Werkt de dga en/of zijn meewerkende partner in deeltijd? En kun je voldoende aannemelijk maken dat de dienstbetrekking in deeltijd wordt uitgevoerd? Dan kun je op het fulltimeloon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking of het fulltimeloon van de meestverdienende werknemer het deeltijdpercentage toepassen voor de vaststelling van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking of het loon van de meestverdienende werknemer. Je moet dan wel ook voldoende aannemelijk maken dat dit deeltijdloon ook voor de meest vergelijkbare deeltijddienstbetrekking en/of de meestverdienende in deeltijd werkende werknemer zou gelden. Dit deeltijdpercentage kun je overigens niet toepassen op het bedrag van € 56.000.
In sommige situaties kun je uitgaan van een nog lager loon. Zo kunnen startende ondernemingen, onder voorwaarden, maximaal drie jaar van een lager loon uitgaan als de bv het gebruikelijk loon niet kan betalen door het opstarten van de onderneming. Ook als je onderneming zo veel verlies lijdt dat de continuïteit van je onderneming in gevaar komt, kun je, onder voorwaarden, van een lager loon uitgaan.
Als het gebruikelijk loon bepaald is, kan het reguliere loon soms lager worden vastgesteld. Naast dit reguliere loon in geld tellen namelijk ook andere looncomponenten mee voor de beoordeling of het loon gebruikelijk is. Denk hierbij aan:
- de bijtelling van de auto van de zaak;
- ander loon in natura;
- vergoedingen en verstrekkingen in de werkkostenregeling, als deze individueel aan de dga zijn toe te wijzen.
De Hoge Raad heeft op 4 april 2025 geoordeeld dat ook een eindheffingsbestanddeel tot het loonbegrip hoort, ook als dit eindheffingsbestanddeel gericht vrijgesteld is of in de vrije ruimte van de werkkostenregeling valt. Als de wetgever voor een bepaalde regeling geen aparte definitie in de wet heeft opgenomen van het loonbegrip, is dit gelijk aan wat volgens de wet valt onder loon, aldus de Hoge Raad. Voor het gebruikelijk loon is ook geen aparte definitie van het loon in de wet opgenomen. Dit betekent dat alle gericht vrijgestelde vergoedingen en verstrekkingen en alle vergoedingen en verstrekkingen die binnen de vrije ruimte worden ondergebracht, meetellen voor de berekening van het gebruikelijk loon. In de praktijk werd dit vaak al zo toegepast voor zover het ging om individualiseerbaar loon.
Een aanmerkelijkbelangaandeelhouder die werkzaamheden verricht voor zijn bv, moet een gebruikelijk loon in aanmerking nemen. Dit kan ook het geval zijn als een bestuurder van een Stichting Administratiekantoor (Stak) zelf geen certificaten heeft, maar wel kan beschikken over het vermogen van de Stak alsof het zijn eigen vermogen is.
De casus
Een vader had een Stak opgericht. Deze Stak had alle aandelen in een bv (bv 1). De certificaten van de Stak waren uitgegeven aan de kinderen, maar de vader was de enige bestuurder van de Stak en kon alle beslissingen nemen. Hij was ook de enige bestuurder van bv 1.
Als enige bestuurder van de Stak kon de vader de aandelen van bv 1 vrij overdragen aan anderen dan de certificaathouders en daarmee ook aan zichzelf. Omdat de vader naast bestuurder van de Stak ook enig bestuurder was van bv 1, kon hij in ieder geval meebeslissen over de dividenden vanuit bv 1 naar de Stak.
Bv 1 had 18% van de aandelen in bv 2, die weer 100% van de aandelen had in bv 3. Ook in deze bv’s was de vader een bestuurder.
Geen aanmerkelijk belang en dus geen gebruikelijk loon?
Bij een rechtbank lag de vraag voor of de vader vanuit bv 3 een gebruikelijk loon in aanmerking moest nemen. De vader vond dat dit niet hoefde, omdat hij geen aandelen had in deze bv (ook niet indirect) en hij ook geen certificaten had in de Stak. Hij was, naar zijn mening, geen aanmerkelijkbelangaandeelhouder en daarom kon de gebruikelijkloonregeling niet van toepassing zijn.
Of juist wel?
Dit klinkt logisch, maar de rechtbank dacht daar anders over. De rechtbank vond namelijk dat de vader kon beschikken over het vermogen van de Stak alsof het zijn eigen vermogen was.
Hij kon immers als enige bestuurder van de Stak zelfstandig de aandelen in bv 1 overdragen, en als bestuurder van bv 1 meebeslissen over de dividenden die vanuit bv 1 naar de Stak gingen. Onder verwijzing naar een eerdere beslissing van de Hoge Raad in een andere casus oordeelde de rechtbank daarom dat de vader indirect aanmerkelijkbelangaandeelhouder was in bv 3.
Nu de vader indirect aanmerkelijkbelangaandeelhouder was van bv 3 en ook werkzaamheden verrichte voor deze bv, was de gebruikelijkloonregeling op hem van toepassing.
Tegen de uitspraak van de rechtbank is hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof. Het gerechtshof kan dus nog tot een ander oordeel komen.
Uit deze rechtspraak komt naar voren dat de gebruikelijkloonregeling ook van toepassing kan zijn als je geen aandelen bezit. Elke situatie moet echter apart beoordeeld worden. Neem voor vragen en meer informatie over je eigen situatie daarom contact op met een van onze adviseurs.
De maximale onbelaste vrijwilligersvergoeding is in 2025 gelijk aan 2024, namelijk € 2.100 per jaar. De vergoeding per maand is in 2025 ook hetzelfde als in 2024 en bedraagt maximaal € 210.
De vrijwilligersvergoeding moet binnen de maximale bedragen blijven en de vrijwilliger moet de werkzaamheden niet bij wijze van beroep verrichten voor aangewezen, niet-commerciële organisaties. De Belastingdienst gaat ervan uit dat de werkzaamheden niet bij wijze van beroep worden verricht als de maximumuurvergoeding in 2025 € 5,60 bedraagt (in 2024 was dit nog € 5,50). Voor vrijwilligers jonger dan 21 jaar bedraagt deze maximumuurvergoeding in 2025 € 3,30 (in 2024 € 3,25).
Eind november 2024 is in de Eerste Kamer een motie aangenomen waarin de regering verzocht wordt om de mogelijkheden te onderzoeken om vrijwilligers en mantelzorgers door bijvoorbeeld een hogere maximale vergoeding meer ruimte te geven om vrijwilligerswerk te doen. In april 2025 heeft de staatssecretaris van Financiën laten weten dat de vrijwilligersvergoeding sinds vijf jaar jaarlijks geïndexeerd wordt, waarbij het maximumbedrag wordt afgerond op een veelvoud van € 100. In de praktijk betekent dit laatste dat de maxima niet ieder jaar wijzigen. Het (inmiddels demissionaire) kabinet vindt het verder onnodig en onwenselijk om de vrijwilligersvergoeding nog verder te verhogen.