Meer informatie voor zzp'ers over de huidige wetgeving en jurisprudentie rondom arbeidsrelaties, vrijwillige deelname aan pensioenfondsen, het wetsvoorstel verduidelijking arbeidsrelaties, de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen en de handhaving van schijnzelfstandigheid vanaf 2025.
Voor een werkgever, ofwel opdrachtgever, is het van belang om na te gaan of er wel sprake is van echte zelfstandigheid of dat er sprake is van schijnzelfstandigheid. Een zzp’er die achteraf toch werknemer blijkt te zijn, kan voor de opdrachtgever namelijk flink in de papieren lopen.
Werknemer ingevolge de wet
Om van een werknemer te kunnen spreken, moet ingevolge de wet (artikel 7:610 BW):
Rechtspraak: Deliveroo
In het Deliveroo-arrest heeft de Hoge Raad verduidelijkt dat de rechter voor de gezagsverhouding ook mag kijken of het werk dat wordt verricht ‘organisatorisch is ingebed’ in de organisatie en daarmee behoort tot de normale bedrijfsarbeid van de onderneming van de werkgever. Dat betreft echter maar een van de in aanmerking te nemen omstandigheden. Er moet holistisch worden gekeken naar alle omstandigheden van het geval. Van belang kunnen onder meer zijn:
Ook kan van belang zijn of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt (of kan gedragen). Denk hierbij aan bijvoorbeeld het verwerven van een reputatie, acquisitie, fiscale behandeling, het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt.
In het najaar van 2023 is er een internetconsultatie geweest van het wetsvoorstel ‘Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden’. Deze wet beoogt de schijnzelfstandigheid op te lossen. Schijnzelfstandigheid ontstaat met name vanwege onduidelijkheid over de invulling van het gezagscriterium. Het wetsvoorstel streeft naar een verduidelijking van dit gezagscriterium in artikel 7:610 BW.
Conceptwetsvoorstel: abc-toets
Volgens het conceptwetsvoorstel was sprake van gezag wanneer (abc-toets):
Aanpassing: wzop-toets
Eind juni 2024 is het wetsvoorstel in aangepaste vorm voor advies naar de Raad van State gezonden. De abc-toets is vervangen door de wzop-toets:
Werd in het conceptwetsvoorstel van oktober 2023 nog onderscheid gemaakt tussen indicator a (werkinhoudelijke aansturing) en indicator b (organisatorische inbedding), het aangepaste voorstel spreekt alleen nog van indicator w (werknemer).
Werknemer
Om te kunnen spreken van een werknemer kan gekeken worden naar de volgende indicatoren:
Opvallend is dat de indicator ‘de werkzaamheden behoren tot de kernactiviteit van de organisatie’ in het nieuwe toetsingskader niet meer zelfstandig terugkomt.
Zelfstandige
Indicatoren die wijzen op werken als zelfstandige binnen de arbeidsrelatie:
Ondernemerschap
Kenmerken die wijzen op ondernemerschap van de persoon (algeheel ondernemerschap) van de werkende voor soortgelijke werkzaamheden:
De op uit de wzop-toets (ondernemerschap) is alleen van belang als niet duidelijk is of iemand als werknemer of als zelfstandige moet worden aangemerkt.
Het vermoeden bestaat dat in te veel gevallen de inzet van zzp’ers niet in lijn is met wet- en regelgeving en dat sprake is van schijnzelfstandigheid. De beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst (werknemer) of een overeenkomst van opdracht (zzp’er) ligt in beginsel bij de opdrachtgever en de werkende. In de praktijk is dit een lastige beoordeling.
Handhavingsmoratorium in 2024
In 2024 gold nog een handhavingsmoratorium. Dit betekende dat de Belastingdienst in 2024 bij constatering van een dienstbetrekking alleen correctieverplichtingen, naheffingsaanslagen en eventueel boetes oplegde bij kwaadwillendheid. In alle andere gevallen gaf de Belastingdienst alleen een aanwijzing, die de werkgever moest opvolgen.
Handhaving vanaf 2025
Met ingang van 1 januari 2025 is het handhavingsmoratorium arbeidsrelaties volledig opgeheven. Dit betekent dat de Belastingdienst vanaf 1 januari 2025 bij een onjuiste kwalificatie van een arbeidsrelatie weer volledig gaat handhaven..
De Belastingdienst zal echter in 2025 in principe starten met een bedrijfsbezoek waarbij met de opdrachtgever een gesprek gevoerd wordt over de inhuur van zelfstandigen en extern personeel. Waar nodig wordt de opdrachtgever gewezen op aandacht voor de kwalificatie van de arbeidsrelaties en mogelijke risico’s op schijnzelfstandigheid. Op die manier wordt de opdrachtgever gewaarschuwd. De Belastingdienst kan overigens (alsnog) ook voor een boekenonderzoek kiezen, bijvoorbeeld als de inschatting is dat er grote risico’s zijn of als de opdrachtgever werkt of blijft werken met schijnzelfstandigen.
De Belastingdienst kan bij zo’n boekenonderzoek in alle gevallen weer correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen opleggen. De Belastingdienst kan daarbij alleen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2025 corrigeren, tenzij sprake is van kwaadwillendheid.
Over het kalenderjaar 2025 zullen aan werkgevers en werkenden nog geen verzuim- en vergrijpboetes opgelegd worden als zij kunnen bewijzen dat zij stappen zetten tegen schijnzelfstandigheid. Er is derhalve sprake van een zachte landing. Er geldt een overgangsperiode van een jaar, waarbij de Belastingdienst met name bekijkt of organisaties serieus werk hebben gemaakt van het tegengaan van schijnzelfstandigheid.
De Belastingdienst heeft een toelichting uitgebracht waarbij wordt aangegeven hoe de beoordeling van de arbeidsrelatie zal plaatsvinden. Het Handhavingsplan arbeidsrelaties 2025 beschrijft de wijze waarop de Belastingdienst in 2025 gaat handhaven.
De Belastingdienst keurt vanaf 6 september 2024 geen nieuwe modelovereenkomsten meer goed. Alle lopende goedgekeurde modelovereenkomsten zijn wel automatisch tot eind 2029 verlengd. De Belastingdienst kan een modelovereenkomst echter intrekken als deze niet meer voldoet aan wet- en regelgeving en jurisprudentie of als blijkt dat niet volgens de voorwaarden van de modelovereenkomst gewerkt wordt of kan worden.
Het kabinet wil zelfstandigen straks verplicht verzekeren tegen inkomensverlies bij arbeidsongeschiktheid. Via een verplichte verzekering krijgen zelfstandigen dan een uitkering als ze door een langdurige ziekte niet meer in staat zijn het minimumloon te verdienen. Ze kunnen, onder voorwaarden, ook kiezen voor een private verzekering in plaats van de verplichte verzekering. De invoering van de verplichte verzekering kan nog wel even duren.
Onvoldoende verzekerd
Zelfstandigen zijn volgens het kabinet thans onvoldoende verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid. De oorzaak is gelegen in de hoge kosten, maar ook kunnen zelfstandigen zich soms vanwege hun leeftijd of een medische aandoening niet verzekeren. De Wet Basisverzekering arbeidsongeschiktheid zelfstandigen (BAZ) moet straks ook zorgen voor een gelijker speelveld tussen zelfstandigen onderling en tussen werknemers en zelfstandigen.
Kosten
De wet gaat straks gelden voor alle zelfstandigen die winst uit onderneming in de inkomstenbelasting genieten. Deze zelfstandigen moeten voor de verzekering straks een premie betalen waarvan de hoogte ongeveer 6,5% van hun winst zal bedragen. Op basis van het minimumloon in 2024 zal de maximumpremie ongeveer € 195 per maand bedragen. De premie is fiscaal aftrekbaar.
De verplichte verzekering gaat straks niet gelden voor dga’s. Ook mensen met inkomsten uit overig werk die geen winst uit onderneming vormen, vallen straks niet onder de verplichte verzekering.
Hoogte uitkering
Een zelfstandige krijgt, bij doorgang van de BAZ, een uitkering als hij/zij door ziekte niet meer het wettelijk minimumloon kan verdienen. In de nieuwe verzekering is de wachttijd bepaald op één jaar. Pas daarna krijgt men een uitkering die 70% van de winst vóór arbeidsongeschiktheid bedraagt, met een maximum van het minimumloon. De uitkering wordt maximaal verstrekt tot de AOW-leeftijd is bereikt.
Alternatief: zelf verzekeren
Zelfstandigen die de uitkering te laag vinden of zich liever zelf verzekeren, mogen ook kiezen voor een private verzekering. Dit geldt uiteraard ook voor zelfstandigen die nu al een private verzekering hebben. De te betalen premie én de hoogte van de uitkering bij arbeidsongeschiktheid dienen dan wel in ieder geval gelijk te zijn aan de bedragen volgens de nieuwe verplichte verzekering. Ook moet de uitkering lopen tot de AOW-leeftijd.
In de wet is voorzien in overgangsrecht voor reeds lopende verzekeringen.
Planning
Het plan was opgenomen in een wetsvoorstel dat ter internetconsultatie lag. Iedereen kon hierop van 11 juni tot en met 23 juli 2024 reageren. Dat is massaal gebeurd. Er zijn 2.260 reacties binnengekomen. De minister van SZW bekijkt welke aanpassingen in het wetsvoorstel nodig zijn en verwacht het voorstel niet voor de zomer 2025 bij de Tweede Kamer te kunnen indienen. Invoering van de verplichte verzekering kan nog wel jaren duren.
Zzp’ers kunnen zich mogelijk vrijwillig aansluiten bij een pensioenfonds. Dit is een van de afspraken die in de nieuwe Wet toekomst pensioenen staat.
Pensioenakkoord
In de Wet toekomst pensioenen (Wtp) staan de afspraken uit het Pensioenakkoord. Met de inwerkingtreding van deze wet op 1 juli 2023 is voor zzp’ers ook de mogelijkheid geïntroduceerd om zich vrijwillig aan te sluiten bij een pensioenfonds.
Voorwaarden pensioenfonds
Het moet wel gaan om een pensioenfonds in de branche waarin de zzp’er werkt. Verder moet het pensioenfonds ook de mogelijkheid bieden tot vrijwillige aansluiting. Informeer daarom bij het pensioenfonds of deze mogelijkheid bij hen bestaat.
Voor 1 juli 2023 konden werknemers zich bij uitdiensttreding al, onder voorwaarden, vrijwillig aansluiten bij het pensioenfonds van hun ex-werkgever. Deze mogelijkheid bestaat nog steeds.
Aftrek in inkomstenbelasting
De zzp’ers die van deze mogelijkheid gebruikmaken, kunnen de aan het pensioenfonds betaalde premies aftrekken in de aangifte inkomstenbelasting.
Het is goed om te weten dat het om een experiment gaat. Wordt het experiment niet voortgezet of omgezet in een definitieve regeling, dan kan de zzp’er het geld bij het pensioenfonds laten staan of opnemen en onderbrengen bij een bank of verzekeraar.
Verplichte pensioenregeling
Overigens geldt in bepaalde beroepsgroepen en bedrijfstakken voor ondernemers een verplichting om deel te nemen aan de pensioenregeling. Dit bestaat al langer en dus niet pas vanaf de inwerkingtreding van de Wtp.
Die verplichting geldt voor ondernemers met een schildersbedrijf, stukadoorsbedrijf, glaszetbedrijf, afwerkingsbedrijf, afbouwbedrijf, natuursteenbedrijf of een terrazzo- of vloerenbedrijf. Verder geldt die verplichting voor ondernemers die het beroep uitoefenen van apotheker, fysiotherapeut, huisarts, verloskundige, medisch specialist, dierenarts, notaris of kandidaat-notaris, loods of roeier in het Rotterdamse Havengebied.
Inhoudingsplichtigen moeten vóór 1 februari 2025 de in 2024 aan natuurlijke personen betaalde bedragen aan de Belastingdienst doorgeven. Dat geldt niet als die natuurlijke personen bij de inhoudingsplichtige in dienstbetrekking waren of aan hem een factuur met btw uitreikten.
Opgaaf Uitbetaling bedragen aan derden (Opgaaf UBD)
Deze verplichting staat bekend onder de naam ‘Opgaaf Uitbetaling bedragen aan derden’ ofwel opgaaf UBD. Het betekent dat alle inhoudingsplichtigen (dat zijn (rechts)personen met een loonheffingennummer) en bepaalde collectieve beheersorganisaties uit eigen beweging aan natuurlijke personen betaalde bedragen moeten doorgeven aan de Belastingdienst. Ze krijgen hier dus geen uitnodiging voor.
De verplichting geldt ook als u geen werknemers meer in dienst heeft, maar nog wel beschikt over een loonheffingennummer.
Uitzonderingen
De opgaaf UBD voor betalingen aan natuurlijke personen geldt alleen als die betaling betrekking heeft op door hen verrichte werkzaamheden en diensten. Er zijn uitzonderingen:
Wel opgaaf UBD bij btw-vrijstelling, btw verlegd en KOR
Een ondernemer, een natuurlijke persoon, die btw-vrijgestelde werkzaamheden verricht voor jou, is niet uitgezonderd van de opgaaf UBD. Hoewel deze ondernemer misschien een factuur uitreikt, is op deze factuur geen btw vermeld. Hetzelfde geldt voor een natuurlijke persoon die de KOR toepast of de btw naar jou verlegt. Ook voor betalingen aan deze natuurlijke personen moet je een opgaaf UBD doen.
Wat geef je door?
Je doet de opgaaf UBD digitaal. Je vermeldt hierbij:
Deed je meerdere betalingen in 2024 aan één natuurlijke persoon, dan mag je die betalingen ook bij elkaar optellen. Als datum geef je dan op de datum van de laatste uitbetaling in 2024.
Niet alleen betalingen in geld, maar ook betalingen in natura moet je doorgeven.
Deed je meerdere betalingen in 2024 aan één natuurlijke persoon, dan mag je die betalingen ook bij elkaar optellen. Als datum geef je dan op de datum van de laatste uitbetaling in 2024.
Uiterlijk 31 januari 2025
De opgaaf UBD 2024 moet je uiterlijk 31 januari 2025 doen. Ben je geen inhoudingsplichtige voor de loonheffingen of een collectieve beheersorganisatie, dan hoef je dit alleen te doen als de Belastingdienst daar specifiek om vraagt.
Betaal je een natuurlijke persoon begin 2025 voor in 2024 verrichte werkzaamheden en diensten, dan neem je deze betaling mee in de opgaaf UBD 2025, die je uiterlijk 31 januari 2026 moet indienen.
Heb je vragen over dit nieuwsartikel? Neem gerust contact op met een van onze adviseurs. Wij helpen je graag. Bekijk ook de andere artikelen van onze lonenspecial.