Heeft een werknemer recht op een WW-uitkering als hij een beëindigingsovereenkomst met zijn werkgever sluit, waarin pas wordt opgenomen dat de arbeidsovereenkomst tussentijds kan worden beëindigd? Het UWV meende van niet, maar de Centrale Raad van Beroep dacht daar anders over.
Als partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met elkaar aangaan waarbij de einddatum op een kalenderdatum is bepaald, zijn ze in beginsel gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst aan elkaar verbonden. Dit houdt in dat ze – bijzondere omstandigheden zoals bijvoorbeeld een ontslag op staande voet daargelaten – niet tussentijds uit elkaar kunnen gaan.
Dit is anders als er een beding inzake tussentijdse opzegging is overeengekomen. In dat geval kan de werknemer met inachtneming van de geldende opzegtermijn het dienstverband tussentijds beëindigen.
Ook de werkgever heeft de mogelijkheid om in dat geval de arbeidsovereenkomst tussentijds te laten beëindigen maar daarvoor geldt wel dat hij afhankelijk van de ontslagreden naar het UWV moet om een ontslagvergunning te krijgen dan wel naar de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te laten ontbinden.
Daarnaast behoort een beëindiging met wederzijds goedvinden, meestal vastgelegd in een beëindigingsovereenkomst, tot de mogelijkheden.
Kan een beding inzake tussentijdse opzegging ook later worden overeengekomen en zo ja wat betekent dat voor de eventuele WW-rechten van een werknemer? Het UWV was van oordeel dat een beding inzake tussentijdse opzegging alleen overeengekomen mag worden in een addendum op de arbeidsovereenkomst dan wel in de cao vermeld moet zijn.
Het was met andere woorden naar het oordeel van het UWV niet mogelijk om een dergelijke beding bijvoorbeeld op te nemen in een beëindigingsovereenkomst. In dat geval zou namelijk een uitsluitingsgrond voor het recht op WW gelden.
Uitsluitingsgronden zijn objectieve criteria aan de hand waarvan UWV bepaalt of het recht op WW-uitkering ook tot uitbetaling kan komen. Voorbeelden van uitsluitingsgronden zijn het niet in acht nemen van de geldende opzegtermijn, detentie en verblijf in het buitenland anders dan wegens vakantie.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter, heeft geoordeeld dat er in de WW voor wat betreft de uitsluitingsgrond bij tijdelijke contracten verwezen is naar de mogelijkheid in het Burgerlijk Wetboek om een beding inzake tussentijdse opzegging overeen te komen. Een dergelijk beding moet schriftelijk worden aangegaan. Er staat niet vermeld op welk moment. De conclusie van de CRvB is dan ook dat een dergelijk beding ook later nog kan worden opgenomen in een beëindigingsovereenkomst. Er is dan geen sprake van een uitsluitingsgrond.
Interessant is nog wel de vraag of er mogelijk al dan niet sprake is van een benadelingshandeling van de werknemer. Immers door mee te werken aan het op een later moment overeenkomen van een beding inzake tussentijdse opzegging werkt de werknemer mee aan het eerder werkloos worden dan het geval zou zijn geweest als hij het contract had uitgediend. Dit argument was geen onderdeel van de zaak waarover de CRvB oordeelde. Het is dus nog afwachten hoe daarover in de toekomst mogelijk nog wordt geoordeeld.