Na een onderzoek is het kabinet tot de conclusie gekomen dat een apart (lager) forfait voor vermogensbestanddelen waarvoor een wettelijk maximum geldt (verpachte landbouwgronden) en laag renderende beleggingen (obligaties) niet wenselijk wordt geacht.
Alle vermogensbestanddelen die niet kunnen worden aangemerkt als bank- of spaartegoed vallen in de categorie overige bezittingen, waarvoor in 2023 een forfaitair rendement van 6,17% geldt. Voor bepaalde vermogensbestanddelen, waaronder vermogensbestanddelen waarvoor een (veel) lager wettelijk maximum geldt en laag renderende beleggingen, wordt dit forfait als onrechtvaardig hoog ervaren. Daarom onderzocht het kabinet de mogelijkheid van aparte categorieën met een eigen forfaitair rendement.
Voor verpachte landbouwgronden geldt een maximale pachtprijs van 2% van de vrije verkeerswaarde. Dit is veel lager dan de 6,17% die geldt in de categorie overige bezittingen. Dit forfait van 6,17% bestaat echter niet alleen uit direct rendement (de pachtprijs van maximaal 2%), maar ook uit indirect rendement (waardeontwikkelingen). Het kabinet geeft aan dat de waarde van de gronden vanaf 2012 met gemiddeld 64% is toegenomen. Daarmee zou een forfait voor verpachte landbouwgronden, indicatief, uitkomen op 6,50%. Om die reden acht het kabinet een aparte categorie onwenselijk.
Met een apart forfait voor obligaties zou gemiddeld beter bij het werkelijke rendement kunnen worden aangesloten. Veel belastingplichtigen beleggen echter in beleggingsfondsen. Die beleggingsfondsen zijn samengesteld uit onder andere aandelen, onroerend goed en obligaties. Het is voor banken niet mogelijk om het aandeel obligaties in beleggingsfondsen apart aan de Belastingdienst door te geven. De samenstelling van deze fondsen is namelijk niet bekend en wijzigt bovendien in de tijd. Om die reden acht het kabinet ook hier een aparte categorie onwenselijk.
Het kabinet onderzocht ook nog de mogelijkheid van een tegenbewijsregeling waardoor belastingplichtigen kunnen aantonen dat hun werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement. Zo’n tegenbewijsregeling vindt het kabinet echter niet verstandig. Zo zou zo’n regeling selectief gebruikt worden (alleen in de jaren dat het werkelijk rendement lager is) en een groot beroep doen op het doenvermogen van de belastingplichtige en op de capaciteit in de uitvoering bij de Belastingdienst.
Deze plannen moeten nog worden goedgekeurd door de Tweede en Eerste Kamer.