De afgelopen jaren konden ondernemers profiteren van een lagere bijtelling voor zakelijke elektrische auto’s. Aan die regeling komt in 2026 definitief een einde. De fiscale voordelen voor volledig elektrische auto’s worden verder afgebouwd. Deze maatregel maakt deel uit van het Belastingplan 2022 en is dus niet nieuw.
Ook voor waterstofauto’s en auto’s met geïntegreerde zonnepanelen is het lagere bijtellingspercentage niet meer mogelijk.
In 2025 geldt nog een bijtelling van 17% over de eerste € 30.000 van de cataloguswaarde en 22% over het bedrag daarboven. Vanaf 2026 vervalt dit. Voor alle nieuwe auto’s – elektrisch én niet-elektrisch – geldt dan een bijtelling van 22% over de volledige cataloguswaarde.
Het bijtellingspercentage bij de eerste toelating van de auto blijft 60 maanden van toepassing. Dat betekent dat een elektrische auto die nog in 2025 wordt aangeschaft (datum eerste toelating uiterlijk 31 december 2025) nog gedurende vijf jaar profiteert van het lagere bijtellingspercentage.
2025 is het laatste jaar waarin je een auto kunt aanschaffen met een lager bijtellingspercentage. Overweeg nu al jouw investeringen in het wagenpark.
Stel je een fiets ter beschikking die door de werknemer voor privédoeleinden gebruikt mag worden? Dan wordt daar momenteel een bijtelling van 7% per jaar op ingehouden. Een fiets telt als privé als deze ook (deels) voor woon-werkverkeer wordt gebruikt.
Het kabinet wil de bijtelling laten vervallen als de fiets niet structureel thuis wordt gestald. Dit geldt bijvoorbeeld voor:
De bijtelling van 7% blijft wel van toepassing als de werknemer tijdens de rit naar huis omrijdt voor een privéboodschap.
Voor deelfietsen die niet mee naar huis gaan, maar wel privé worden gebruikt (bijv. omfietsen voor een boodschap), geldt deze uitzondering ook.
Zorg dat de werknemer de deelfiets thuis niet meer kan gebruiken, of slechts af en toe mee naar huis neemt.
Deze regeling werkt terug tot 1 januari 2020. Bijtelling sinds die datum kan worden gecorrigeerd als de fiets niet structureel thuis is gestald en de werknemer deze alleen voor (een deel van) het woon-werkverkeer heeft gebruikt.
Deze wijziging geldt ook voor ondernemers die zelf een fiets van de zaak gebruiken.
De lucratiefbelangregeling belast vermogensrechten die een manager krijgt als beloning voor werkzaamheden. De regeling geldt wanneer de vermogensrechten worden verkregen onder voorwaarden die niet voor derden gelden. Denk aan aandelen, vorderingen of andere rechten die met een relatief lage investering een hoog rendement opleveren. Deze voordelen tellen als beloning en vallen in box 1. Het tarief is maximaal 49,5%.
Voorbeeld: lucratief belang in de praktijk
Het aandelenkapitaal van onderneming X bestaat uit twee soorten aandelen (A en B). Het zijn 95 aandelen A en 5 aandelen B. Eerst ontvangen de aandelen A een vast dividend, daarna gaat alle overwinst naar de aandelen B. Zijn de aandelen B mede een beloning voor werkzaamheden? Dan kan sprake zijn van een lucratief belang. De inleg voor de aandelen B is vaak laag, terwijl het rendement hoog kan zijn door de activiteiten van de betreffende aandeelhouder. Dit wordt volgens de overheid te laag belast.
Wijzigingen vanaf 2026
Vanaf 2026 wil het kabinet belastingontwijking via lucratieve belangen aanpakken. In de praktijk gebeurt dit vaak via een bv in box 2. Nu betaal je daar slechts 24,5% tot 31% belasting over, mits 95% van het inkomen in hetzelfde jaar wordt uitgekeerd aan de aandeelhouder (de zogeheten doorstootregeling). Per 1 januari 2026 stijgt de belastingdruk naar maximaal 36% via een multiplier op het box 2-inkomen.
Sfeerovergang bij aanmerkelijk belang
Een tweede wijziging geldt bij het ontstaan van een aanmerkelijk belang: dit leidt tot een sfeerovergang. Daarbij telt de originele verkrijgingsprijs van het lucratieve belang. Het wetsvoorstel bepaalt dat de waarde die verschuift van box 3 naar box 2, ook wordt belast in box 1 als resultaat uit overige werkzaamheden. Zo blijft de tussentijdse waardestijging van het lucratieve belang niet langer buiten de hogere belastingheffing gehouden. Voor rechtstreeks gehouden belangen verandert de belastingdruk niet.
Controleer of je vermogensrechten toekent die een beloning vormen voor verrichte werkzaamheden en die een hoger dan normaal rendement kunnen opleveren. Dit kan grote fiscale gevolgen hebben.
Stem de kwalificatie, waarde en verkrijgingsprijs van lucratieve belangen af met de Belastingdienst. Zo krijg je zekerheid over jouw (latente) belastingpositie.
Bied je jouw personeel een regeling aan om de periode tot aan pensioen te kunnen overbruggen? Dan betaal je sinds 2011 een extra heffing van 52%. Deze uitkeringen, ook wel bekend als RVU, stijgen per 1 januari 2026 naar 57,7%. Per 1 januari 2027 is het de bedoeling dat dit percentage wordt verhoogd tot 64% en in 2028 naar 65%.
Als tegemoetkoming voor de verhoging van de AOW-leeftijd bij zware beroepen geldt voor alle werknemers een vrijstelling. Deze wordt met € 300 verhoogd en gaat via jaarlijkse indexatie gelijk oplopen met de ontwikkeling van contractlonen. De vrijstelling bedraagt in 2025 € 2.273 per maand. Dit geldt niet met terugwerkende kracht. Voor regelingen binnen 36 maanden voor de AOW-leeftijd hoef je geen pseudo-eindheffing te betalen als je binnen deze vrijstelling blijft.
Het is niet altijd duidelijk of een regeling onder een RVU valt. Ook een eenmalige uitkering of regeling die vóór de pensioendatum afloopt, kan kwalificeren. Laat je hierover goed voorlichten.
Wil je werknemers financieel ondersteunen bij vervroegde uitdiensttreding? Dan is het verstandig om de mogelijkheden binnen de vrijstelling te laten beoordelen.
Personenauto’s zorgen voor veel uitstoot. Om de doelen uit de Klimaatwet in 2030 te halen, komt er een pseudo-eindheffing die werkgevers stimuleert sneller over te stappen op volledig elektrische auto’s.
Vanaf 1 januari 2027 geldt een pseudo-eindheffing van 12% over de cataloguswaarde (bij auto’s ouder dan 25 jaar: de marktwaarde) van iedere fossiele personenauto die een werkgever ook privé beschikbaar stelt. Woon-werkverkeer telt daarbij als privégebruik.
De werkgever betaalt de pseudo-eindheffing en mag deze niet doorbelasten aan de werknemer. De eigen bijdrage van de werknemer telt niet mee voor de bepaling van de pseudo-eindheffing.
De regeling geldt niet voor:
De pseudo-eindheffing wordt per kalendermaand berekend. Je draagt deze uiterlijk in het tweede tijdvak van het volgende jaar af. Over 2027 betaal je dus uiterlijk in het tweede loonaangiftetijdvak van 2028.
Als gevolg van deze maatregel stijgen de kosten voor werkgevers flink als zij een auto ook privé beschikbaar stellen. Lopende lease- en koopcontracten vallen nog onder een overgangsperiode, maar vanaf 2027 moet je rekening houden met extra kosten bij nieuwe contracten.
Overweeg vóór 2027 nog fossiele auto’s voor het eerst ter beschikking te stellen of juist te kiezen voor emissievrije auto’s om fiscale lasten te beperken.
Woon-werkverkeer telt altijd als privégebruik. Ook met een verklaring ‘Geen privégebruik’ blijft de pseudo-eindheffing gelden.
Ondernemers hebben bij het werven van arbeidskrachten vaak de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht (bijvoorbeeld met een zelfstandige). Dit zorgt in de praktijk voor veel onduidelijkheid. Met de invoering van de Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties (VBAR) hoopt de wetgever meer duidelijkheid te creëren.
Volgens het wetsvoorstel moet je twee hoofdelementen tegen elkaar afwegen:
Zijn beide elementen aanwezig? Dan moet je wegen welk element de doorslag geeft. Verschillende rechterlijke uitspraken kunnen jouw weging onderbouwen, ook wanneer deze van voor de invoering van deze nieuwe wet zijn. De wet legt bestaande rechtspraak vast en beoogt zo duidelijkheid te scheppen.
Ook wordt een rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst ingevoerd. Laat je arbeidskrachten werkzaamheden verrichten tegen een tarief van € 36 of minder? Dan kan de arbeidskracht stellen dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. Het is dan aan jou om te bewijzen dat dit niet het geval is.
Is een arbeidskracht bij jou in dienst? Dan moet je premies voor de sociale zekerheid afdragen.
Daarnaast kunnen verplichtingen gelden voor pensioen, arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden.
De bedoeling is dat deze wetgeving per 1 juli 2026 ingaat, zonder overgangsrecht. Deze maatregel is overigens niet opgenomen in het Belastingplan 2026, maar wordt in een separate wet geregeld.
Beoordeel elke arbeidsrelatie individueel: stuur je werkinhoudelijk aan en werkt de arbeidskracht voor eigen rekening en risico? Leg jouw afwegingen goed vast. Schakel bij twijfel altijd een adviseur in om je behulpzaam te zijn bij jouw overwegingen.
Contractuele afspraken komen niet altijd overeen met hoe in de praktijk wordt gewerkt. De uitvoering van de werkzaamheden in de praktijk is doorslaggevend.
Het kabinet verhoogt per 1 januari 2027 het minimumjeugdloon voor jongeren van 16 tot en met 20 jaar. Het doel van deze maatregel is de bestaanszekerheid van jongeren te vergroten. Hieronder worden de nieuwe percentages weergegeven.
Leeftijd | Huidig percentage | Percentage per 1 januari 2027 |
16 jaar | 34,5% | 40% |
17 jaar | 39,5% | 50% |
18 jaar | 50% | 62,5% |
19 jaar | 60% | 75% |
20 jaar | 80% | 87,5% |
Vanaf 2027 is het minimumjeugdloon afhankelijk van het minimumloon. De exacte impact is daarom nog niet bekend.
Tegelijkertijd schaft het kabinet de afwijkende minimumlonen voor de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) per 1 januari 2027 af. Mbo-studenten die een opleiding volgen via de bbl krijgen voortaan het volledige minimumjeugdloon dat bij hun leeftijd hoort.
Leer-werkplekken kunnen door de afschaffing van de bbl-minimumlonen duurder worden voor werkgevers.
Houd de wetsvoorstellen in de gaten. De verhoging van het minimumjeugdloon is nu alleen opgenomen in de Rijksbegroting en nog niet vastgelegd in wetgeving.
In 2026 blijft de vrije ruimte van de werkkostenregeling 2% over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom. Vanaf 2027 stijgt dit percentage naar 2,16%. Over het bedrag boven € 400.000 blijft 1,18% gelden. Deze verhoging geeft je vanaf 2027 extra ruimte voor onbelaste vergoedingen, zoals kerstpakketten of thuiswerkvergoedingen. De wijziging komt uit een amendement op het Belastingplan 2025.
Onder de werkkostenregeling mag je een percentage van de fiscale loonsom besteden aan onbelaste vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen aan werknemers. Besteed je méér dan de vrije ruimte, dan betaal je 80% eindheffing over dat bedrag. Je bepaalt zelf of en hoe je de vrije ruimte inzet.
Werknemers sluiten via hun werkgever een nabestaandenoverbruggingspensioen af. De werkgever houdt hiervoor premies in op het brutoloon. Dit pensioen vult het inkomen van de partner aan als een werknemer overlijdt vóór de afgesproken pensioendatum. De partner ontvangt de aanvulling tot hij of zij de AOW-leeftijd bereikt. Overlijdt de partner eerder? Dan eindigt dit aanvullende pensioen.
Het is met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2023 fiscaal toegestaan dat de uitkeringen van het nabestaandenoverbruggingspensioen na de ingang daarvan ook variabel zijn. Ze stijgen of dalen door ontwikkelingen in levensverwachting, behaalde sterfteresultaten of beleggingsrendementen. Deze aanpassing is op verzoek van pensioenfondsen.
In 2015 is de Wet aanpak schijnconstructies ingevoerd. Deze wet moet arbeidsmigranten beschermen door inhoudingen op het minimumloon te verbieden. Toch mogen werkgevers nu nog kosten voor huisvesting en zorgverzekering inhouden.
Voor huisvesting mag nu maximaal 25% van het minimumloon worden ingehouden. Uit onderzoek blijkt dat dit soms tot misbruik leidt. Daarom verlaagt het kabinet dit percentage vanaf 1 januari 2026 stapsgewijs met 5%-punt per jaar. Vanaf 2030 geldt een volledig verbod op inhouding voor huisvesting. Inhouding voor zorgkosten blijft wel toegestaan.
Houd er rekening mee dat je vanaf 2026 minder mag inhouden voor huisvesting. Het is verstandig om jouw loonadministratie hier tijdig op aan te passen.
Er komt een toelatingsstelsel voor ondernemingen die arbeidskrachten uitlenen. Een uitlener mag straks alleen actief zijn als hij over een toelating beschikt. De toelating staat in een openbaar register. Om een toelating te krijgen, moet de uitlener voldoen aan een normenkader dat gebaseerd is op de NEN-4400 norm. Dit is ook de basis voor het certificaat van de Stichting Normering Arbeid (SNA). De regeling gaat in op 1 januari 2027. De toelatingsplicht geldt vanaf 1 januari 2028.
Voor jou als ondernemer betekent dit dat je straks zelf in het openbaar register moet controleren of jouw uitlener een toelating heeft. Doe je dit niet, dan loop je het risico op een boete van de Nederlandse Arbeidsinspectie en kun je medeaansprakelijk worden gesteld voor misstanden, zoals onderbetaling of illegale tewerkstelling.
Daarnaast wordt in de Invorderingswet een mogelijkheid opgenomen voor de Belastingdienst om inleners eenvoudiger aansprakelijk te stellen voor onbetaald gebleven loonbelasting, premies en omzetbelasting voor 35% van de factuursom. Dit bedrag wordt verminderd met wat je op de G-rekening stort. De overheid stimuleert hiermee dat meer met G-rekeningen wordt gewerkt.
Het is wel opmerkelijk dat het percentage (35%) van de factuursom afwijkt van de 25% (of 20% ingeval van btw-verlegging) die nu in de praktijk wordt gehanteerd.
De Belastingdienst krijgt daarnaast in de Invorderingswet meer mogelijkheden om inleners eenvoudiger aansprakelijk te stellen voor niet-betaalde loonbelasting, premies en omzetbelasting. Ook wordt er een registratieplicht ingevoerd voor uitleners. Deze registratie moet het voor de overheid vergemakkelijken om inleners aansprakelijk te stellen.
Werkgevers met meer dan 100 medewerkers zijn momenteel verplicht om bij te houden op welke wijze hun werknemers zakelijk reizen (woon-werkverkeer en overige zakelijke reizen). Op basis van deze informatie moet jaarlijks een rapportage worden ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
In april 2025 is door de Tweede Kamer een motie aangenomen om de regeldruk voor het midden- en kleinbedrijf te verminderen door deze rapportageverplichting pas van toepassing te laten zijn voor bedrijven met ten minste 250 werknemers. De verwachting is dat dit binnenkort in een nadere regeling zal worden vormgegeven.
De 30%-regeling biedt werkgevers de mogelijkheid om bepaalde kosten die werknemers maken bij tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst onbelast te vergoeden. Er bestaat een gerichte vrijstelling voor extraterritoriale kosten (ETK) en de tegemoetkoming uit het besluit. Indien je kiest voor het forfait moet je vooraf een beschikking aanvragen bij de Belastingdienst. Je kunt dan vervolgens als werkgever (maximaal) 30% van het loon onbelast vergoeden zonder dat je de kosten daadwerkelijk aan moet tonen. Dit percentage wordt per 1 januari 2027 verlaagd naar 27%. Voor reeds lopende regelingen geldt overgangsrecht.
In het Belastingplan 2026 wordt de ETK versoberd. Vanaf 1 januari 2026 worden twee kostensoorten uitgesloten.
Deze versobering geldt alleen voor ingekomen werknemers die tijdelijk in Nederland werken en niet onder de forfaitaire regeling vallen. De maatregel is bedoeld om het fiscale speelveld tussen binnenlandse en buitenlandse werknemers gelijker te maken en om arbeidsmigratie minder aantrekkelijk te maken.
Voor ondernemingen betekent dit dat zij vanaf 2026 de genoemde kosten niet langer onbelast mogen vergoeden aan buitenlandse werknemers die tijdelijk in Nederland werkzaam zijn. Dit kan leiden tot een lager nettoloon voor deze werknemers en mogelijk tot een verminderde aantrekkelijkheid van Nederland als werkland. De gemiddelde daling van het nettoloon wordt geschat op € 85 over een werkperiode van 18 weken (€ 20 per maand). De versobering geldt niet voor uitgezonden werknemers; voor deze groep wordt nog nader onderzoek gedaan.
Controleer tijdig welke werknemers onder de 30%-regeling vallen en welke kosten worden vergoed. Pas de vergoedingsstructuur aan vóór 1 januari 2026 om fiscale risico’s te vermijden.
Houd rekening met mogelijke toename van bezwaarprocedures en extra toezicht door de Belastingdienst. Zorg voor duidelijke afspraken en documentatie over vergoedingen om discussies te voorkomen.
De mogelijkheid voor expats om te kiezen voor partiële buitenlandse belastingplicht is per 1 januari 2025 al afgeschaft. Deze regeling stelde buitenlandse werknemers in staat om bepaalde buitenlandse inkomsten en vermogensbestanddelen buiten de Nederlandse belastingheffing te houden, ondanks dat zij in Nederland woonden.
Expats die vóór 1 januari 2024 gebruikmaakten van de 30%-regeling, konden via een overgangsregeling nog tot en met 31 december 2026 kiezen voor partiële buitenlandse belastingplicht. Deze overgangsregeling komt nu definitief ten einde. Vanaf 2027 worden alle expats volledig als binnenlands belastingplichtige aangemerkt. Dit betekent dat ook inkomsten uit box 2 (aanmerkelijk belang) en box 3 (vermogen) in Nederland belast worden.
Voor veel expats betekent dit een wijziging met aanzienlijke impact, het is verstandig je hier goed over in te laten lichten.
Als werkgever betaal je premies voor werknemersverzekeringen, waaronder de Aof-premie (Arbeidsongeschiktheidsfonds) en de AWf-premie (Algemeen Werkloosheidsfonds). Vanaf 2027 worden hier enkele belangrijke wijzigingen doorgevoerd die van invloed zijn op jouw loonkosten.
De lage Aof-premie wordt in 2026 verlaagd met 0,21%-punt en in 2027 met 0,23%-punt. De hoge Aof-premie wordt juist verhoogd: in 2026 met 0,03%-punt en in 2027 met 0,04%-punt. De eerder geplande verhoging van de AWf-premie wordt uitgesteld met één jaar.