In deze update van de lonenspecial 2023 tref je de belangrijkste wijzigingen aan op het gebied van personeels- en salarisadministratie. In dit nieuwsartikel gaan we in op de loon- en premieheffing.
Het basistarief in de inkomstenbelasting is in 2023 gedaald naar 36,93% (37,07% in 2022). Dit tarief geldt voor het inkomen tot € 73.031. Zowel werkenden als mensen met een uitkering hebben hier voordeel van.
Tabel 1. Belastingtarieven box 1 2023 voor mensen zonder AOW
Belastbaar inkomen | Tarief 2023 |
€ 0 t/m € 73.031 | 36,93% |
€ 73.032 of meer | 49,50% |
De maximale algemene heffingskorting stijgt van € 2.888 in 2022 naar € 3.070 in 2023. Vanaf een inkomen van € 22.660 (2022: € 21.317) wordt de algemene heffingskorting afgebouwd met 6,095% (2022: 6,007%). Vanaf een inkomen van € 73.031 (2022: € 69.398) is de algemene heffingskorting nul.
De arbeidskorting is voor inkomens tussen € 37.697 en € 115.301 in 2023 verhoogd. De maximale arbeidskorting bedraagt in 2023 € 5.052. In 2022 was dit nog € 4.260. Het afbouwpercentage wordt verhoogd van 5,86% in 2022 naar 6,51% in 2023. Ook deze verhoging is vooral gunstig voor de koopkracht van mensen met een lager inkomen.
Per 1 januari 2023 steeg het wettelijk minimumloon met maar liefst 10,15%. Per 1 juli 2023 stijgt het verder door met 3,13%. Daarmee komt het minimumloon per maand vanaf 1 juli 2023 uit op € 1.995,00. Het minimumloon geldt voor werknemers van 21 jaar en ouder en wordt jaarlijks op 1 januari en 1 juli aangepast aan de cao-lonen. Het minimumloon geldt bij een volledige werkweek. Hoeveel uur dit per week is, verschilt per branche. Dit kan 40 uur zijn, maar sommige branches hanteren een kortere werkweek van bijvoorbeeld 38 of 36 uur. Het is de bedoeling dat er per 1 januari 2024 een wettelijk minimumuurloon wordt ingevoerd, gebaseerd op een 36-urige werkweek. De wetswijziging hiervoor is al aangenomen, maar het tijdstip van inwerkingtreding moet nog worden vastgesteld.
De minimumjeugdlonen bedragen een vast percentage dat afgeleid is van het minimumloon en stijgen dus ook met 3,13%. Onderstaande tabel geeft voor elke leeftijd een weergave van het per 1 juli 2023 geldende wettelijk minimumloon.
Leeftijd | Staffel | Per maand | Per week | Per dag |
21 jaar en ouder | 100% | € 1.995,00 | € 460,40 | € 92,08 |
20 jaar | 80% | € 1.596,00 | € 368,30 | € 73,66 |
19 jaar | 60% | € 1.197,00 | € 276,25 | € 55,25 |
18 jaar | 50% | € 997,50 | € 230,20 | € 46,04 |
17 jaar | 39,5% | € 788,05 | € 181,85 | € 36,37 |
16 jaar | 34,5% | € 688,30 | € 158,85 | € 31,77 |
15 jaar | 30% | € 598,50 | € 138,10 | € 27,62 |
Voor leerlingen die de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) volgen en die de leeftijd van 15 tot en met 17 jaar of 21 jaar of ouder hebben, gelden dezelfde bedragen als voor andere jongere werknemers. Maar voor leerlingen in de bbl in de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar gelden afwijkende wettelijke minimumjeugdlonen. Onderstaande tabel geeft hiervan per leeftijd een weergave.
Leeftijd | Staffel bbl | Per maand | Per week | Per dag |
20 jaar | 61,50% | € 1.226,95 | € 283,15 | € 56,63 |
19 jaar | 52,50% | € 1.047,40 | € 241,70 | € 48,34 |
18 jaar | 45,50% | € 907,75 | € 209,50 | € 41,90 |
De premies volksverzekeringen (AOW, Anw, Wlz) zijn voor 2023 gelijk aan die van 2022. Sommige premies voor de werknemersverzekeringen (opslag Wko en Ufo) zijn in 2023 ook gelijk aan die van 2022, andere zijn iets verlaagd (AWf) of verhoogd (Aof). Het maximumpremieloon is voor het jaar 2023 echter flink hoger vastgesteld dan voor 2022 (€ 66.956 in 2023 ten opzichte van € 59.706 in 2022).
Bij het invullen van de loonaangifte van jouw werknemers moet je vanaf 1 januari 2023 de volgende premies hanteren.
Premies | 2022 | 2023 | |
AOW | Algemene Ouderdomswet | 17,90% | 17,90% |
Anw | Algemene nabestaandenwet | 0,10% | 0,10% |
Wlz | Wet langdurige zorg | 9,65% | 9,65% |
AWf-laag | Algemeen Werkloosheidsfonds | 2,70% | 2,64% |
AWf-hoog | Algemeen Werkloosheidsfonds | 7,70% | 7,64% |
Ufo | Uitvoeringsfonds voor de overheid | 0,68% | 0,68% |
Opslag Wko | Opslag Wet kinderopvang | 0,50% | 0,50% |
Aof-laag | Arbeidsongeschiktheidsfonds | 5,49% | 5,82% |
Aof-hoog | Arbeidsongeschiktheidsfonds | 7,05% | 7,11% |
De premie voor het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof-premie) en de premie voor de Werkhervattingskas (Whk) zijn gedifferentieerde premies.
Hierbij wordt voor de Aof-premie een onderscheid gemaakt tussen een lage premie in 2023 voor kleine werkgevers met een premieplichtig loonsom in 2021 van maximaal € 905.000 en een hoge premie in 2023 voor (middel)grote werkgevers met een premieplichtige loonsom in 2021 van meer dan € 905.000.
Voor de Whk-premie bestaat ook een onderscheid tussen kleine werkgevers (premieplichtige loonsom in 2021 van maximaal € 905.000), middelgrote werkgevers (premieplichtige loonsom in 2021 van meer dan € 905.000 maar maximaal € 3.620.000) en grote werkgevers (premieplichtige loonsom in 2021 van meer dan € 3.620.000).
Voor kleine werkgevers worden de Whk-premies vastgesteld per sector. Voor grote werkgevers worden de Whk-premies individueel vastgesteld en zijn ze afhankelijk van het arbeidsongeschiktheidsrisico in de onderneming. Voor middelgrote werkgevers worden de Whk-premies vastgesteld als een gewogen gemiddelde van een individueel vastgesteld percentage en een sectoraal percentage.
Het maximumpremieloon is per 2023 flink gestegen. In 2023 bedraagt dit op jaarbasis € 66.956. In 2022 was dit nog € 59.706. Over het loon boven het maximumpremieloon betaal je als werkgever geen premies werknemersverzekeringen meer. Door de verhoging van het maximumpremieloon in 2023 ga je voor werknemers van wie het loon hoger is dan € 59.706 (het maximumpremieloon in 2022) wel meer werknemersverzekeringen betalen ten opzichte van 2022. Dit maximumpremieloon wordt ook gebruikt bij het berekenen van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw).
De percentages voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) zijn in 2023 0,07% lager dan in 2022.
Door de verlaging zijn werkgevers in 2023 voor hun werknemers een premie verschuldigd van 6,68% van het premieloon in plaats van 6,75% over 2022.
Voor zelfstandigen en dga’s bedraagt de Zvw-premie 5,43% voor 2023 (5,5% in 2022).
Bovenstaande wijzigingen zijn ook in de onderstaande tabel weergegeven.
Premie | 2022 | 2023 |
Zvw werkgeversheffing | 6,75% | 6,68% |
Zvw werknemersbijdrage | 5,5% | 5,43% |
De Zvw kent ook een premiemaximum. Het maximum stijgt in 2023 van € 59.706 (2022) naar € 66.956. Tot dit maximum is Zvw-premie verschuldigd. Dit betekent dat werkgevers in 2023, ondanks de daling van de percentages, voor hun personeel maximaal € 442,51 meer kwijt zijn aan de Zvw-premie dan in 2022.
De subsidie is een tegemoetkoming voor de kosten die werkgevers maken voor de begeleiding van een leerling, deelnemer of student. De huidige regeling liep tot en met studiejaar 2021/2022. Het Ministerie van OCW heeft besloten de regeling met één jaar te verlengen. Ook voor studiejaar 2022/2023 kun je dus subsidie praktijkleren aanvragen. Een aanvraag indienen is in 2023 weer mogelijk vanaf 2 juni 2023 tot vrijdag 15 september 2023 17.00 uur.
Op 25 mei 2023 is de langverwachte evaluatie van de subsidieregeling bekend gemaakt. Deze evaluatie bevat het advies de regeling voort te zetten, met enkele aanpassingen. Onder meer op basis van deze evaluatie beslist het ministerie over de toekomst van de subsidieregeling.
Erkende leerbedrijven in de sectoren landbouw, horeca en recreatie in het mbo krijgen een extra toeslag op de subsidie praktijkleren. Deze toeslag is voor vijf jaar beschikbaar (tot en met 2024). Nu nog niet bekend is of de subsidie praktijkleren na het studiejaar 2022/2023 verlengd wordt, is ook nog niet duidelijk hoe de toeslag voor de studiejaren na 2022/2023 beschikbaar komt.
Ook voor 2023 kunnen mkb-bedrijven subsidie krijgen voor bepaalde vormen van scholing, via de Stimuleringsregeling leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen (SLIM). De eerste openstelling voor aanvragen was van 1 maart t/m 30 maart 2023. De tweede openstelling is van 1 september t/m 28 september 2023. De aanvraagperiode voor samenwerkingsverbanden in het mkb en grootbedrijven in de landbouw-, horeca- en recreatiesector loopt van 1 juli tot en met 27 juli 2023.
De hoogte van het subsidiepercentage van de subsidiabele kosten is onder meer afhankelijk van de grootte van de onderneming en de aard van de projecten en bedraagt in grote lijnen:
Subsidie in percentage van subsidiabele kosten | Minimale subsidiabele kosten | Maximale subsidie | |
Kleine onderneming | 80% | € 5.000 | € 25.000 |
Middelgrote onderneming | 60% | € 5.000 | € 25.000 |
Grootbedrijf | 60% | € 5.000 | € 200.000 |
Samenwerkingsverbanden | 60% | € 210.000 | € 500.000 |
De subsidieplafonds zijn in 2023 gelijk gebleven aan 2022 en bedragen € 15 miljoen voor het tijdvak 1 maart tot en met 30 maart, € 14,2 miljoen voor het tijdvak 1 september tot en met 28 september, € 17,5 miljoen voor de subsidie aan samenwerkingsverbanden en € 1,2 miljoen voor de subsidie aan grootbedrijven in het tijdvak 1 juli tot en met 27 juli.
Of een bedrijf onder de sector landbouw, horeca of recreatie valt, moet blijken uit de SBI-code van het CBS.
Een bedrijf wordt voor de SLIM-subsidie als mkb-bedrijf aangemerkt als er minder dan 250 personen werkzaam zijn en bovendien de jaaromzet niet meer dan € 50 miljoen bedraagt en/of het jaarlijkse balanstotaal niet meer dan € 43 miljoen bedraagt.
De WBSO is een fiscale korting op de loonkosten voor onderzoek en ontwikkeling om innovatie te stimuleren. Bedrijven met personeel kunnen tevens een extra aftrek ontvangen over andere kosten en uitgaven van het S&O-project. Denk aan de inkoop van materialen.
De korting bedraagt in 2023, net als in 2022, 32% op innovatiekosten tot € 350.000 (voor technostarters 40%), daarboven bedraagt de korting 16%.
Het kabinet trekt voor de jaren 2023 tot en met 2027 per jaar € 500 miljoen extra uit voor lastenverlichting voor het mkb. Onderdeel van het pakket lastenverlichting is ook een indexering van de WBSO.
De indexering heeft betrekking op het totale budget van de WBSO. Voor 2023 is er een budget van € 1437 miljoen beschikbaar.
Doel van de indexatie is om aan te sluiten bij de werkelijke loon- en prijsstijgingen van de S&O-loonkosten, zodat overschrijding van budgetten zo veel mogelijk wordt vermeden.
Bij het vaststellen van de hoogte van het loon voor een dga moet uitgegaan worden van het hoogste van de volgende bedragen:
Vanaf 2023 is de doelmatigheidsmarge van 25% afgeschaft waarbij een dga in 2022 nog de mogelijkheid had om uit te gaan van 75% van het loon uit de vergelijkbaarste dienstbetrekking. Vanaf 2023 moet de vergelijking gemaakt worden met 100% van het loon uit de vergelijkbaarste dienstbetrekking.
Heb je met de Belastingdienst een afspraak gemaakt over de hoogte van het gebruikelijk loon waarbij gebruik is gemaakt van de doelmatigheidsmarge? Dan blijft deze afspraak staan. Dit geldt dan echter niet voor 75% van het loon uit de vergelijkbaarste dienstbetrekking, maar 100% daarvan. Het gebruikelijk loon van de dga is in 2023 dan het 100%-loon.
Let op!
Om het loon lager dan € 51.000 vast te stellen, moet je aannemelijk maken dat het loon uit de vergelijkbaarste dienstbetrekking lager is dan € 51.000. Lukt dat niet, dan bedraagt het gebruikelijk loon minimaal € 51.000.
Het gebruikelijk loon van de dga wordt belast in box 1 en dat tarief loopt al snel op tot 49,5%. Het is daarom meestal lucratief jouw werkelijke loon in geld zo laag mogelijk te houden. Je kunt het loon verlagen met belaste en onbelaste kostenvergoedingen. Deze moeten wel duidelijk aan de dga zijn toe te rekenen. Ook mag je het loon verminderen met de bijtelling vanwege het privégebruik van de auto van de zaak. Deze loonelementen zijn namelijk alle onderdeel van het gebruikelijk loon, waardoor jouw werkelijke loon in geld lager vastgesteld kan worden.
Deze wettelijke uitzondering is met ingang van 2023 komen te vervallen. Als in 2021 of 2022 voor het eerst van deze regeling gebruik werd gemaakt, mag dat nog voor de maximale duur van drie jaar (overgangsregeling). Wel moet gedurende de looptijd voldaan blijven worden aan de voorwaarden.
De Belastingdienst geeft aan dat een lager loon dan het gebruikelijk loon onder omstandigheden mogelijk is, bijvoorbeeld wanneer een bv structureel verlies lijdt en bij startende bv’s. Uitgangspunt daarbij is dat het loon niet lager is dan het wettelijk minimumloon, maar er kunnen zakelijke gronden zijn om toch uit te gaan van een loon lager dan het wettelijk minimumloon. Aangegeven wordt dat bij twijfel contact kan worden opgenomen met de Belastingdienst.
Werkgevers die de loonaangifte zelf verzorgen, kunnen de aangifte loonheffingen alleen nog maar doen via het portaal van de Belastingdienst. Zij zijn verplicht hiervoor eHerkenning te gebruiken en dat brengt kosten met zich mee. Om organisaties tegemoet te komen, is er een compensatieregeling.
Voor de periode 1 oktober 2022 t/m 30 september 2023 kan nog een compensatie worden aangevraagd tot en met 30 september 2023. RVO betaalt de vergoeding van € 24,20 inclusief btw rechtstreeks uit aan de ondernemer die kosten heeft gemaakt voor de aanschaf van het eH3-inlogmiddel van de Belastingdienst. Het bedrag van de vergoeding is gebaseerd op de laagste prijs in de markt. De vergoeding kan online aangevraagd worden via RVO.nl.
Sinds 1 januari 2021 is voor regelingen voor vervroegde uittreding (RVU-regelingen) de tijdelijke RVU-drempelvrijstelling ingevoerd. Dat betekent dat de RVU-heffing van 52% voor jou als werkgever tijdelijk en onder voorwaarden achterwege blijft, voor zover de betalingen in het kader van de RVU onder het bedrag van de drempelvrijstelling blijven.
De tijdelijke versoepeling is bedoeld om jou als werkgever de mogelijkheid te geven om oudere werknemers die bijvoorbeeld niet hebben kunnen anticiperen op de verhoging van de AOW-leeftijd en niet gezond kunnen blijven werken tot de AOW-leeftijd, tegemoet te komen.
De voorwaarden voor de RVU-drempelvrijstelling zijn als volgt:
Wanneer je als werkgever eerder dan 36 maanden direct voorafgaand aan de AOW-leeftijd een vergoeding in het kader van een RVU uitbetaalt, ben je de reguliere RVU-heffing van 52% verschuldigd. Ook over het gedeelte van het bedrag dat boven de RVU- drempelvrijstelling uitkomt, ben je als werkgever de reguliere RVU-heffing verschuldigd.
Voorbeeld:
In dit voorbeeld wordt uitgegaan van een drempelvrijstelling van € 2.037 per maand. Een werknemer bereikt op 20 juni 2025 de AOW-leeftijd. De werknemer ontvangt op 1 juli 2023 een eenmalige RVU-uitkering van de werkgever. De periode tussen het ontvangen van deze uitkering en het bereiken van de AOW-leeftijd bedraagt 35 maanden en 19 dagen. Deze periode mag op hele maanden naar boven worden afgerond, zodat 36 maanden in aanmerking worden genomen voor de drempelvrijstelling. De vrijstelling bedraagt € 73.332 (36 maanden maal € 2.037).
De RVU-drempelvrijstelling geldt gedurende de periode 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025. Op basis van overgangsrecht geldt voor de jaren 2026 tot en met 2028 onder de hierna genoemde voorwaarden een uitloopperiode. Indien een RVU uiterlijk op 31 december 2025 schriftelijk is overeengekomen en de werknemer heeft de leeftijd bereikt die (maximaal) 36 maanden vóór de AOW-leeftijd ligt, kunnen op basis van overgangsrecht hieruit nog uitkeringen worden gedaan in de jaren 2026 tot en met 2028 met gebruikmaking van de RVU-drempelvrijstelling.
Voor een RVU-uitkering dien je code 53 (‘Uitkering in het kader van vervroegde uittreding’) te gebruiken. Deze code gebruik je ongeacht of de drempelvrijstelling voor de pseudo-eindheffing van toepassing is. Over de reguliere heffing van de uitkering ineens is en blijft de groene tabel voor bijzondere beloningen van toepassing.
Voor specifieke groepen werknemers kunnen sociale partners afspraken maken over eerder stoppen met werken. Dit kan bijvoorbeeld te maken hebben met de zwaarte van het werk in combinatie met de verhoging van de AOW-leeftijd. Indien binnen een sector een dergelijke regeling bestaat waarbij je aan de voorwaarden voldoet, wordt de uitkering die de werkgever betaalt vergoed door de sociale partners.
Ook kan het zijn dat de sociale partners de vergoeding rechtstreeks aan jouw werknemer overmaken en je deze vergoeding dus niet zelf aan jouw werknemer hoeft over te maken.
Je moet het anoniementarief toepassen als jouw werknemer niet zijn volledige of juiste gegevens heeft opgegeven, zoals zijn naam, adres of burgerservicenummer (BSN). Als je in de loop van het jaar alsnog de volledige/juiste gegevens ontvangt van jouw werknemer, pas je vanaf dat moment het reguliere tarief toe. Tot en met 2022 mag je een eerdere inhouding op basis van het anoniementarief niet herstellen. De werknemer kan deze inhouding later verrekenen via zijn aangifte inkomstenbelasting, wat voor hem dan kan leiden tot een teruggaaf.
Vanaf 2023 mag je binnen het kalenderjaar een eerdere inhouding van loonbelasting/premie volksverzekeringen tegen het anoniementarief herstellen, na ontvangst van de volledige/juiste gegevens. Je doet dit door correcties voor de eerdere aangiften van dat jaar te verzenden.
Voorbeeld:
Werknemer A komt op 1 april 2023 in dienst. Hij verstrekt je geen BSN. Je past daarom het anoniementarief van 52% toe. Zijn bruto maandloon is € 1.000. Je hebt van april tot en met augustus telkens € 520 ingehouden. Begin september geeft hij je alsnog zijn BSN. Vanaf de eerstvolgende loonbetaling pas je de tijdvaktabel toe. De inhouding bij een maandloon van € 1.000 is (indicatief als voorbeeld) € 8. Je mag correcties verzenden voor de tijdvakken april tot en met augustus. Dat doe je bij de aangifte over september. Die correcties houden in dat je voor die vijf aangiften € 520 - € 8 = € 512 kunt verrekenen met jouw aangifte over september. Dit bedrag van (5 x € 512 =) € 2.560 verreken je netto met jouw werknemer. Je hebt dit bedrag achteraf gezien immers minder ingehouden.
In een naheffingsaanslag loonheffingen stelt de Belastingdienst naast het te betalen bedrag van de belasting of premies veelal ook andere zaken vast, zoals belastingrente en boete. Vanaf 2023 hoef je niet meer afzonderlijk bezwaar te maken tegen al die elementen: een bezwaar tegen één element wordt opgevat als een bezwaar tegen alle elementen. Dit geldt ook als je eventueel beroep tegen de uitspraak op jouw bezwaar wilt instellen.
Als je de Belastingdienst verzoekt om een naheffingsaanslag loonheffingen op te leggen of als je een correctiebericht verzendt dat tot een naheffingsaanslag leidt, brengt de Belastingdienst jou in bepaalde situaties belastingrente in rekening. Vanaf 2023 berekent de Belastingdienst de belastingrente tot uiterlijk tien weken na ontvangst van jouw verzoek, ook als de behandeltermijn langer is.
De maximale onbelaste vrijwilligersvergoeding gaat per 1 januari 2023 omhoog naar € 1.900 per jaar.
Je kunt vrijwilligers die binnen jouw organisatie vrijwilligerswerk doen een vergoeding geven die voor de fiscus onbelast is. Deze maximale onbelaste vrijwilligersvergoeding wordt jaarlijks geïndexeerd.
Over vrijwilligersvergoedingen tot € 1.900 zijn geen belasting en premies verschuldigd. Betaal je de vrijwilliger een hogere vergoeding? Dan is deze alleen onbelast als je de vergoeding betaalt om de kosten te vergoeden die de vrijwilliger gemaakt heeft voor het uitvoeren van het vrijwilligerswerk.
Om gebruik te kunnen maken van de fiscale regels voor een onbelaste vrijwilligersvergoeding, moet je aan een aantal voorwaarden voldoen:
- valt niet onder de vennootschapsbelasting of is daarvan vrijgesteld
- is een sportvereniging of sportstichting
- is een algemeen nut beogende instelling (ANBI); en
Het door de werknemer zelf te betalen deel (de nominale premie) van de Zorgverzekeringswet (Zvw) mag je als werkgever uit naam van een werknemer rechtstreeks overmaken naar de zorgverzekeraar. Je mag daarvoor in 2023 maximaal € 1.649 inhouden op het minimumloon. Per 2023 is de zogenoemde collectiviteitskorting op zorgverzekeringen overigens afgeschaft.
Je kunt geen inhoudingen op het loon doen als de werknemer daardoor minder dan het minimumloon overhoudt. Je moet minimaal het nettobedrag behorende bij het wettelijk minimumloon overmaken aan jouw werknemer. Een uitzondering is als jouw werknemer je een schriftelijke volmacht verleent om in zijn naam betalingen te verrichten aan de zorgverzekeraar voor de nominale premie (verschuldigde premie voor een zorgverzekering) en de premie voor het herverzekeren van het eigen risico (verschuldigde premie voor een verzekering ter afdekking van het verplichte eigen risico).
Er geldt een maximum aan hoeveel je als werkgever op het minimumloon mag inhouden. Volgens de Regeling geraamde gemiddelde nominale premie 2023 bedraagt de nominale premie € 1.649 per jaar (2023). Je mag per maand maximaal 1/12e deel van de gemiddelde nominale premie in mindering brengen op het minimumloon om te betalen aan de zorgverzekeraar. Dat is afgerond € 137,42 per maand.
De nominale premie voor de Zvw is iets anders dan de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw. Deze heffing wordt door jou als werkgever ingehouden op het loon van de werknemer.
Lees ook onze andere updates van de lonenspecial: